Het testament
In 1736 had Hendrick Hendrickse Vesterinck al een testament op laten maken bij notaris Hendrik Appel. Dat was kort na het overlijden van zijn zoon Gijsbert Vesteringh.
Met het opmaken van een testament bij notaris Gerard Burghout in oktober 1742 werd dat eerste testament herroepen. Als erfgenamen werden aangewezen zijn twee kleinzoons: Hendrik en Gijsbert Vestering. Dat zijn de twee zoons van Gijsbert Vesteringh en Elisabet Mateus. Uit de nalatenschap zullen de erfgenamen alleen de legitieme portie als vrij goed ontvangen, de rest zal als gezamenlijk bezit blijven bestaan.
Tot voogden van de minderjarige Hendrik en Gijsbert worden benoemd Cornelis van Wiert en Anthonij Walscher. Deze heren zullen ook de administratie van het gezamenlijke bezit gaan bijhouden.
De opbrengst van de huizen en andere bezittingen zal verdeeld worden over drie gelijke delen: Hendrik en Gijsbert krijgen elk een deel, en er was een deel voor de schoondochter van Hendrick Vesterinck: Elisabet Mateus. In het testament staat het als volgt beschreven:
Ende dat de vrugten, Renten, en inkomsten van dien, de welke Jaarlijks nabetalinge van alle lasten nog suijver sullen overschieten door de selve Executeurs en Voogden sullen moeten werden gedeeld in drie gelijke deelen ende dat het een derde part van dien alle jaren sal worden getrokken en genoten door Elisabeth Matheus, Weduwe van syn voornoemde soon Gysbert Hendriksz: Vestering, de moeder van sn voorsz: twee klynsonen, welk derde part van de gemelde suyvere vrugten hij Testateur aan syn gemelde schoondogter, haar leven lang gedurende, in alle gevallen legateert en bespreekt bij dese; sullende de overige twee derde parten van dien aan syne voorsz: twee klynsonen worden uijtgekeert en voldaan […].