dV-26 - Stichting Familiehistorie Westera Wilkens

Verveners & Turfdragers
Title
Ga naar de inhoud

Varen en rijden

Veel mensen bleven in de negentiende eeuw in dezelfde streek wonen. Maar niet iedereen, zo bleek wel uit het verhaal van Immina Bugel. Zij verliet Oude Pekela, bezocht diverse provincies, bracht daar kinderen ter wereld en keerde uiteindelijk na een jaar of twaalf terug in het noorden.
Het roept wel wat vragen op. Waarom ging Immina in 1864 naar Markelo? Kende ze daar iemand of was er daar volop werk?

Een andere vraag is hoe Immina daar op 22-jarige leeftijd in Markelo gekomen is? Immina heeft een groot deel van haar Ronde van Nederland gemaakt in het bijzijn van de spoorwerker Egbert Bras. Maar ze zullen niet de trein hebben gepakt om de volgende werkplek te bereiken. Dat zal te duur geweest zijn. Een rijtuigje pakken zat er waarschijnlijk ook niet in, dus ze zullen wel met de trekschuit gereisd hebben.
Maar hoe ging het er in zo’n trekschuit aan toe? Gelukkig heeft een bekende Nederlandse dominee daar wel eens wat over geschreven. En bij het lezen van de Ronde van Nederland is het verstandig in het achterhoofd te houden dat het een andere tijd was.
Voor zover de trekschuit aanbelangt, heb ik mijn gevoelen reeds lang verraden. ’t Is waar, men kan er in lezen, domino spelen, dammen en, zoo de schipper inkt aan boord heeft en gij eene pen hebt medegebracht (want de zijne is tot boven toe zwart) zelfs schrijven; ofschoon op te merken valt dat het tafeltje in de roef daartoe wat te ver van de zitplaats verwijderd is.
De schuitpraatjes bestaan geregeld uit dezelfde ingrediënten en vallen eenstemmig in denzelfden toon. Schuitanecdoten zijn volkomen onverdragelijk; en dan dat afgrijselijk dikwijls herhaald gevraag: ‘Hoe ver zijn we al, schippertje?’ en het eeuwige: ‘Dat betalen moest je afschaffen,’ als de man om zijn geld komt!


Het is natuurlijk ook mogelijk dat Immina Bugel per stoomboot heeft gereisd, want dat kwam uiteindelijk sterk op in die tijd. Dat is te zien in de grote advertenties die destijds in de kranten verschenen.
Zoodra men de trekschuit binnenstapt en het deurtje doorgekropen is, en zijn muts opgezet, en zijn hoekje gekozen heeft, is het alsof er vanzelf een geest van bekrompenheid, van kleinheid op ons valt. Zoodra dat graf zich over ons sluit, schaamt men zich geene enkele flauwheid meer. Men gevoelt lust om met belangstelling te spreken over het schelen van de klokken, den prijs der levensmiddelen, of al weder het gewichtig vraagpunt te behandelen, of het na het middagmaal beter is te gaan wandelen of wel een dutje te doen.
Men heeft behoefte om te zeuren en te talmen over nietigheden. Ja, zoozeer beheerscht u de demon der plaats, dat hij u maar al te dikwijls verleidt, de afgezaagde voordeelen van een trekschuit op te sommen! Ook zult gij uwe reisgenooten altijd belang hooren stellen in het getal schuiten en diligences, die op een zelfden dag dien weg maken. De treurige, benauwde indruk, waaraan gij lijdt, wordt nog verergerd door de lectuur van het tarief, door het zien van het koperen blakertje, het driekante blikken kwispedoortje en alle verder klein huisraadje, en van de gewichtige voorzichtigheid waarmee de schipper eerst een sleutel uit zijn zak haalt; ten tweede het laatje van de tafel opensluit; en eindelijk, ten derde, er een lange pijp uitkrijgt.
Ik geloof niet dat iemand ooit ééne geestige gedachte gehad heeft in een trekschuit. Integendeel: de roef is de ware atmosfeer voor alle mogelijke vooroordeelen, de geschikte bewaarplaats van alle verouderde begrippen, de kweekschool van allerlei leelijke, lage gebreken. Daar zijn voorbeelden van menschen, die door te veel in trekschuiten te varen, lafhartig, kruipend, gierig, koppig, en kwelgeesten zijn geworden.
 
Hildebrand, Camera Obscura (ed. Willem van den Berg, Henk Eijssens, Joost Kloek en Peter van Zonneveld). Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam 1998.

© 2003-2024   Stichting Familiehistorie Westera Wilkens
Terug naar de inhoud