Hoofdmenu:
Diefstal van vee in de weide -
De voorouders in de Kwartierstaat Wilkens hadden het niet allemaal even breed. De armoede en ellende in de negentiende eeuw wordt goed zichtbaar in het gezin van Jan Johannes Mihl en Aaltje Huizinga.
In 1845 trouwde Jan Johannes Mihl met Trientje Jans Meijer, maar de aktes die voor dat huwelijk nodig waren, konden zij niet betalen. Al na een paar maanden werd hun zoon Johannes geboren, maar die overleed na vier dagen. Dochter Grietje overleed binnen een jaar, Elsien werd net twee jaar oud. Tot overmaat van ramp overleed de vrouw van Jan Johannes Mihl, Trientje, amper twee dagen na de geboorte van hun tweede zoon Johannes in 1850.
Bij het tweede huwelijk van Jan Johannes Mihl had hij weer een Certificaat van Onvermogen nodig, want ook toen konden hij en de bruid Aaltje Huizinga de benodigde aktes niet betalen. Uit dit huwelijk werden vijf kinderen geboren, van wie Anje bijna twee jaar oud werd, Grietje en Pieter haalden het eerste jaar nog niet.
De geboorte van hun tweede dochter Anje in 1856 werd niet aangegeven door de vader maar door de vroedvrouw, want Jan Johannes Mihl was ‘afwezig’. Een zoektocht in de archieven maakte al snel duidelijk waar deze ‘afwezigheid’ door veroorzaakt werd. Samen met Enne Freerks de Graaf was hij op 6 maart 1856 veroordeeld voor diefstal van vee in de weide. Een verslag van de rechtzitting voor het Provinciaal Gerechtshof is hier te vinden.
Tijdens zijn verblijf in het Huis van Bewaring startte er een nieuwe rechtszaak, want hij werd nog een keer verdacht van het stelen van vee. Na op 6 maart veroordeeld te zijn tot een gevangenisstraf van twee jaar, kreeg hij op 9 april van datzelfde jaar nogmaals twee jaar gevangenisstraf opgelegd. Daarmee was hij gedurende vier jaar niet in staat om geld te verdienen, en verder moesten ook de kosten van de procedure nog betaald worden. Die kosten bedroegen ook nog eens 27 gulden, terwijl hij als dagloner ongeveer 60 cent tot een gulden verdiende per dag. Als er werk was.
Gelukkig hadden de Raadsheren van het Provinciaal Gerechtshof er rekening mee gehouden dat deze familie het niet gemakkelijk had. In het Arrest van 6 maart 1856 is dan ook te lezen: In aanmerking nemende dat de bijzondere en benarde omstandigheden waarin de beide beschuldigden door ziekte en gebrek verkeerden, als verzachtende omstandigheden zijn aantemerken […].
In mei 1856 wordt Jan Johannes Mihl overgebracht naar de Strafgevangenis in Hoorn. Hij verblijft daar tot zijn vrijlating op 8 september 1859. Hij heeft er dan 3,5 jaar gevangenisstraf opzitten. Hij overlijdt op 18 april 1865, bijna veertig jaar oud.
Jan Johannes Mihl
geb. 14-
overl. 18-
zoon van Johannes Miel en Grietje Pieters Blaauw
geh. (1) 29-
Trijntje Jans Meijer
geb. 29-
overl. 01-
dochter van Jan Alberts Meijer en Elsien Harms Ekenkamp
Kinderen:
1 Johannes
geb. 31-
overl. 04-
2 Grietje
geb. 10-
overl. 31-
3 Elsien
geb. 04-
overl. 28-
4 Johannes
geb. 29-
overl. 15-
Afstammingslijn |
|
Jan Johannes Mihl |
Aaltje Huizinga |
Arend Mihl |
Frouke Poel |
Hendrik Mihl |
Aaltje Posthumus |
Harmannus Michiel Wilkens |
Trijntje Mihl |
geh. (2) 18-
Aaltje Huizinga
geb. 06-
overl. 02-
natuurlijke doch niet erkende dochter van Jantje Pieters Huizinga
Kinderen:
1 Arend
geb. 02-
overl. 28-
2 Anje
geb. 06-
overl. 22-
3 Anje
geb. 07-
overl. 20-
4 Grietje
geb. 10-
overl. 21-
5 Pieter
geb. 23-
overl. 28-
Aaltje Huizinga
geh. (2) 10-
Pieter Noot, weduwnaar van Trientje Jannes Graver
geb. 08-
overl. 06-
zoon van Willem Meinderts Noot en Geertruid Sikkes
Kinderen:
1 Jantje
geb. 30-
overl. 08-
2 Trijntje
geb. 30-
overl. 13-
No. 21 der rol van Strafzaken
Provinciaal Geregtshof van Groningen
Proces-
Op Donderdag, den 6 Maart 1856.
Op heden den Zesden Maart des jaars 1800 zesenvijftig vóórmiddag te tien ure, hebben de Heeren Mrs Bernard Wichers -
Hij vraagt de beschuldigden naar hunne namen, vóórnamen, ouderdom, geboorteplaats, woonplaats en beroep, die daarop antwoorden genaamd te zijn
de eerste: Enne Freerks de Graaf
de tweede: Jan Johannes Mihl, oud dertig jaren, geboren te Rasquert, -
De President vermaant de beschuldigden om aandachtig te letten op hetgeen zij zullen hooren, en doet daarop, door den Griffier, vóórlezen, het gewijsde, van den Hove, waarbij de onderwerpelijke teregtstelling is bevolen, -
De lijst der getuigen wordt door den griffier voorgelezen, en bevonden dat de daarop vermelde getuigen tegenwoordig zijn.
Hij doet daarop den eersten getuige voor zich komen en neemt hem den Eed af van de geheele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen; waarop, door den getuige, onder het opsteken der beide voorste vingeren van de regterhand, wordt gezegd; “Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig!”
Hij vraagt den getuige naar zijnen naam, vóórnamen, ouderdom, beroep en woon-
Hij vraagt aan den beschuldigden of zij tegen hetgeen door den getuige verklaard of ten hunnen last is ingebragt, iets hebben aan te merken.
Vervolgens zijn één voor één, binnengelaten de verdere getuigen, die elk afzonderlijk, de één na den anderen, buiten bijwezen van degenen die na hen zijn gehoord, na den Eed, bij de Wet voorgeschreven, te hebben afgelegd, hunne verklaringen mondelijk hebben gedaan, en omtrent welken, in alle opzigten, dezelfde formaliteiten zijn in acht genomen als met den eersten getuige.
De beschuldigden zijn daarop door den President over het aan hen te laste gelegde feit ondervraagd.
De Procureur-
De raadsman van de beschuldigden heeft daarop het woord bekomen, en het laatst gesproken. De President verklaart dat het onderzoek is gesloten, en dat het Hof, in raadkamer vergaderd, zal overgaan tot de beraadslaging.
De beraadslagingen, op de wijze, voorgeschreven bij art. 206 van het Wetboek van Strafvordering, hebbende plaats gehad, is door den President, in tegenwoordigheid van al de Raadsheren, welke over de zaak hebben gezeten, en van den Procureur-
Na deze uitspraak heeft de President de veroordeelden te kennen gegeven, dat de Wet aan hen vergunt den tijd van drie vrije dagen, om, wanneer zij vermeenen mogten daartoe termen te zijn, zich tegen hetzelve arrest te voorzien in cassatie. Waarna de zitting is geſloten.
Van al hetwelk, in voldoening aan het bepaalde bij art. 217 van het Wetboek van Strafvordering, dit proces-
B. Wichers. E.T. de Jongh, Griffier.